Ik liep vorige week door een parkje en keek wat om me heen. Het waaide lichtjes, er hing een halve zon in de lucht en het was druk genoeg om niet alleen te zijn, en rustig genoeg om vrijuit te lopen en mijn gedachten de vrije loop te laten.
Wandelen is bijna het nieuwe Netflixen heb ik het idee – bijna iedereen doet het. Rondjes over de Singel in Utrecht lopen, rondjes door het Vondelpark in Amsterdam lopen, of, want de wereld is meer dan de Randstad, naar een natuurgebied afreizen en daar de benen strekken en genieten van de natuur waar we allesbehalve zuinig op zijn.
Toen ik door een parkje in Utrecht slenterde en in gedachten wilde verzinken, zag ik een stelletje in het gras zitten. Het meisje droeg een bloemetjesjurk en trotseerde de wind en de matige kou, de jongen was verstandiger en had zich in een warme jas gehesen. Ze haalde een thermoskan en twee bekers uit haar tas en begon een bruine, stomende substantie in te schenken – het moest warme chocomel zijn geweest. De jongen keek de hele tijd naar haar, met een blik die alleen in je ogen woont als je net verliefd bent. Ik kende de blik maar al te goed.
Ik kon het niet helpen en bleef naar het stelletje kijken – niet op een enge manier, ik stond niet stil en staarde niet naar ze, maar ik week af van mijn geplande route, zodat ik bleef lopen, maar ze toch in het oog kon houden. Hij sloeg een arm om haar heen en zij lachte, heel vaak en best hard, want zelfs ik kon het horen. Ze kropen nog dichter naar elkaar en fluisterden dingen die ik niet verstond. Ze zagen me niet, en als ik voor ze had gestaan, hadden ze me waarschijnlijk ook niet gezien, want wanneer je verliefd bent is het universum één persoon en valt de rest weg. Iets met blindheid, zegt men, maar dan meer selectieve blindheid.
Hoe vaak had ik niet in het gras gezeten met iemand die de liefde in haar ogen heeft, dacht ik. Ik nam me telkens voor om niet meer met de liefde in mijn ogen naar meisjes te kijken, maar het bleef bij een voornemen. Zo zal het misschien ook die jongen vergaan, dacht ik. Ze zullen nu dolgelukkig zijn, later nog gelukkiger, maar daarna komen de eerste scheurtjes, de eerste ruzie, een pauze, een laatste poging en dan het onvermijdelijke einde. Hij zal zich voornemen om nooit meer van iemand te houden, en ik hoop dat hij dat meteen weer vergeet wanneer een nieuwe liefde zijn leven binnenstormt.
Na een tijdje voelde ik me een voyeur – een beetje gluren naar andermans geluk. Het stelletje lag ondertussen tegen elkaar aan naar de wolken te kijken. Ik liep door, de stad in, naar mijn afspraak. Ik hoopte dat het bij het stelletje niet zou gaan zoals het bij mij was gebeurd de laatste keren – de liefde woonde in mijn ogen, maar het was een tijdelijke woning, bleek telkens. Ik had hun geluk gezien, en het zat wel goed – niet alleen hij had de liefde in haar ogen, maar zij ook.
Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Zijn werk verscheen eerder in o.a. Tirade, De Revisor, Het Liegend Konijn, DW B en Deus Ex Machina. Hij las voor op literaire festivals zoals Dichters in de Prinsentuin en de Nacht van de Literatuur.
In 2021 was hij Ambassadeur van de Vrijheid voor Bevrijdingsfestival Utrecht. Van 2021 tot 2024 is hij stadsdichter van Amersfoort.
Twan Vet is oprichter en redacteur van Tijdschrift Landauer.