al is het goud wat er blinkt wat is het dat je goed doet voelen, vroeg hij als vrouw holle met een onuitputtelijke wensput als ik dat wist zou ik van de weeromstuit niet meer dichten maar alleen nog de pruimen op sap zetten, vaginamonologen mompelen en eindeloos kauwen op woorden als voorportaal mossel en smekkebekken, je zou spraakwatervallen aanleggen als je moest voldoen aan dat wat me goed doet voelen je zou er maar eelt van onder je voeten krijgen of het vuur in de sloffen, maar als je het echt wilt weten is dat wat goed voelt wat je juist niet kunt verwoorden waarin je thuiskomt, waarin je verglijdt als de mist die onze contouren met elkaar verbindt, waarin je verzinkt als ik hou van jou mooier ongezegd met een oogopslag ik hou van het schot dat vanuit het niets wordt gelost terwijl het geweer op geen enkele pagina te bekennen is ik hou van de rimpeling zonder een zuchtje wind ik hou van wie niet in het sprookje past, blauwbaard die alle deuren ontgrendelt, doornroosje zonder slaap, sneeuwwitje met zeven kobolden, dus stop je wensen terug in de fles en laat me over het ontoereikende dichten vandaag
in de winter van eeuwige trouw zij zijn voor altijd samen niet het lot maar het toeval heeft hen bijeengebracht zo dragen zij elkaars namen uit gewoonte, als een te vaak verstelde jas de tijd heeft hen uit het huwelijks marsepein gehouwen in hout gekerfd, in groeven rondgezongen door boomringen uitgespaard, op papier vastgelegd, in cement gemetseld ze zijn tot standbeeld van hun vergroeidheid maar er woekert niets, wilde lusten zijn gesnoeid, het mos van een sluimerende verongelijktheid gelaten als een versleten kleed de buitenwereld zit vol vragen waarop zij het antwoord zijn vergeten de albums vol exclusieve herinneringen die gemeengoed zijn geworden, de verkleefde pagina’s ontluisterd door vergeelde herfsten, ze blijven samen want er is geen troost voor de verloren dingen geen genade voor de wanhoop, geen huis voor de noodzaak van de liefde die alleen is
het dorp in spaanders op het veld in het hockeydorp trappen eenzame mannen een balletje, zondag was altijd al blessuretijd op de camping geen stadse gekkenpraat, een enkel looprek veegt de dode bladeren bij elkaar, een sint bernhard laat zichzelf uit de bomen waken, hun kruinen kruien wind tot taal zoals ze zeggen dat er niets nieuws aan het vinexfront de snelweg met een mespunt gesneden, de enige geschiedenis ligt op heidegronden en in klaslokalen, de enige rook kwam uit vaders schoorsteen en dat hij spoorzoekertje deed langs gebaande paden terwijl moeder de krulspelden wokte rookten wij onze eerste sigaret, het bos is solidair het weet een geheim te bewaren als afgezaagd cliché van schuldig landschap, maar wat is schuld anders dan niets weten en niet zien dan het afgetrapte speelgoed het verdriet van hoogspanningsmasten bij regen de angst voor oversteken en aan het einde van de sprokkeldag gaat de haard aan, schuift het bos dicht, vergeet dat het dorp zal branden en weldra de bolderkarren op de vlucht
Jolies Heij is dichter, performer, schrijver en vertaler. Zij publiceerde eerder in Meander, Parool en Tirade. In 2016 verscheen haar bundel “Lolita zei”. In 2020 stond zij voor de vijfde keer op het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam.
Één reactie op “Jolies Heij”
WOW!! Schitterend neergezet!! Anders dan de gedichten die ik van je gewend ben, maar zo vol warmte en prachtige zinnen!