Het jaar is nog niet om, maar in de groep Buitenlanders wordt al druk over en weer geappt over de aanstaande zomervakantie.
De centrale vraag luidt: ‘Willen we weer met om en nabij veertien gezinnen een eigen veldje bezetten op de camping in Drenthe’? De antwoorden lopen uiteen. De meesten willen wel. Sommigen kijken even hoe het jaar ‘gaat lopen’ en een enkeling heeft de knoop al door gehakt en kiest voor een zomer van het soort ‘minder prikkels, meer zon’.
Het is een grappig zwaan-kleef-aan-gezelschap, deze groep. Ontstaan vanuit drie gezinnen die een keer samen wilden kamperen (leuk voor de kinderen – leuk voor de volwassenen) maar daarvoor niet de grens over wilden.
Het jaar erna had de groep zich verdubbeld. Het jaar daarop bezetten we het hele veld.
Het jaar dáárop kregen we een eigen veld. Ergens tussen die twee jaargangen begon het te dagen.
Amersfoort is wat ons bindt, ook zij die er niet wonen voelen dat zo. We delen deze levensfase, als ouders met kinderen tussen de 1 en 14. En de meesten van ons hebben een creatief beroep. Zijn illustrator, ontwerper of muzikant. Of schrijver, festivalorganisator, documentairemaker. Of docent, maatschappelijk werker of CEO van een muzieklabel. Veel zijn eigen baas. Wat ook verbindend werkt is de veilige ruimte die is ontstaan waardoor we elkaar ‘s ochtends zonder schroom passeren op weg naar het wc-gebouw, met piekhaar, ochtendadem en een afzakkende pyjamabroek. Het slonzige campingleven, met modderlaarzen, te kleine pannen, ongewassen bikini’s en plastic bekers met lauwe wijn: het schrikt niemand meer af. Sterker nog: we wentelen ons erin. Hoe klammer de handdoek, hoe zuurder de trui, hoe ranziger de koelbox, hoe beter.
De vakanties zelf verlopen altijd volgens hetzelfde ritme. Overdag naar het meer, ’s avonds rondom het kampvuur. Weerwolven en midden in de nacht naar de bar snellen omdat de wijn op is. Roken terwijl je niet rookt, marshmellows laten verkolen en op woensdag de pubquiz, die we meestal winnen. Koken voor veertig man met een paar pannen, zeven butaangasstellen, een afwasteil en een barbecue. Tenminste één keer Indische avond, want ja, noblesse oblige. Er is altijd teveel eten, maar dat verdwijnt in plastic bakjes en ziplockzakken in de koelboxen en campingkoelkasten, om de volgende dag te worden opgebakken.
En ineens dringt het besef zich op, dat er tussen de liefde voor eten, zwemmen, weerwolven, teveel lauwe wijn uit plastic bekers drinken, nog een verbindende factor is.
‘Ik ben z’n medicatie vergeten,’ zegt W. verontschuldigend terwijl ze een knikje geeft in de richting van de stuiterende tent. ‘Ik moet even ingrijpen,’ zegt L. als ze merkt dat haar tent met ziektes begint te schelden. ‘Geen zin in een spelletje? Geeft niet jongen,’ zegt J. als mijn kind na vijf zetten schaak zonder iets te zeggen opstaat en wegloopt. ‘Het spectrumveldje,’ grappen we. ‘Ik doe deze week niet aan diagnoses, ik ben op vakantie,’ lacht W. die in de psychiatrie werkt. ‘We snappen het,’ zeggen we tegen M. als ze met een behuild gezicht uit de caravan komt, met daarin haar twee nog steeds niet slapende jongens die de boel overhoop halen.
Iemand die werkelijk weet hoe het voelt om een incomplete ouder te zijn – niet incompleet omdat je incompleet als mens bent, maar omdat je altijd achter de feiten aanloopt en vaak de deksel op je neus krijgt omdat je tóch de rekbaarheid wil testen – maakt dat je je ten diepste begrepen voelt. Omdat je altijd een beetje – niet echt, want kom op, gezonde kinderen, en ze zijn nog leuk ook, en grappig, en meestal lief, maar toch – in de rouw bent omdat je bepaalde onderdelen van het ouderschap gewoon nooit zult kennen. M. weet wat ik bedoel. L. ook. Andere L. zeker. W. natuurlijk. En met mij alle anderen op het spectrumveldje.
We weten niet hoe het komt, dat juist wij, die zich tot elkaar en tot het campingleven aangetrokken voelen, met harten die links kloppen, handen die kunnen maken, stemmen die kunnen zingen en ogen die kunnen zien, dat juist wij zo’n bonte verzameling DSM V-kinderen hebben. Dat wij elkaar gevonden hebben. We hebben er wel ideeën over. Maar die zijn nooit sluitend. En doen ook niet echt ter zake.
Op het spectrumveldje is veel wat ons bindt en veel waaraan we ons verbinden. Er is ook veel dat ons niet bindt. Maar we zijn er wel, elk jaar. Ook als we er zelf niet zijn.
Dagmar Holtman (Amsterdam, 1981) werkt aan haar debuutroman De Flexwerkplek en geeft daarnaast schrijftrainingen. Eerder schreef ze columns voor LFK Magazine en maakte verhalen voor internetmagazine Potaatoo, waarbij zus Margot Holtman de illustraties verzorgde. Daarnaast besteedt ze twee dagen per week - in een bruin café in hartje Amersfoort - aan het perfectioneren van haar latte art-technieken.
2 reacties op “Spectrumveld”
Goed geschreven en een mooi verhaal.
Mooi geschreven, love it!