Ik heb het nooit zo gehad op mensen – anonieme mensenmassa’s dan. Een op een, dat gaat, dan kan ik ze redelijk hebben en een groep gaat ook nog wel. Als ik weet wat ik kom doen, zoals voorlezen of optreden, dan vind ik ze ook best leuk, die grote, grijze groep mensen. Groot, dan bedoel ik meer dan twintig man, want poëzie trekt nooit een volle Ziggo Dome, vrees ik, maar zo’n onbekende verzameling levens, daar heb ik het niet zo op.
Laatst stapte ik de trein in en botste bijna tegen iemand aan, die al naar voren werd gedrukt door de anderen. Als een sardientje probeerde ik me langs bierbuiken, borsten en ruggen te worstelen, tegen beter weten in op zoek naar een zitplaats. Ik slaagde niet, natuurlijk niet, en ondertussen was ik al zo ver de trein in getijgerd dat ik in het looppad stond, tegen anderen aangedrukt. Iedereen staarde naar zijn telefoon en ik besloot ze maar na te doen, maar bij het opdiepen van mijn telefoon stootte ik tegen iemand anders aan. De rug met het achterhoofd probeerde te draaien, maar dat lukte natuurlijk niet. Wat volgde was een geïrriteerde ‘Blijf van me af’ en ik gaf de rug met het achterhoofd groot gelijk en staarde maar wat uit het raam.
Tijdens een festival had ik die ophoping van lichamen wel verwacht, maar toch beviel het me nog minder dan ik dacht. Waarom ik ging, dat vroeg ik me toen ook af. Iets met gratis bier en groepsdruk, maar ik had meteen spijt toen ik als een sandwich tussen twee wildvreemden stond, omdat ik in het geduw, getrek en geworstel mijn vrienden was kwijtgeraakt. Tot overmaat van ramp dacht de menigte dat een moshpit precies was wat de dag nodig had. Gebutst en geschuurd kwam ik thuis.
Nee, die grote mensenmassa’s zijn niets voor mij. Toch begaf ik me vroeger wel vaak in die mierenhopen, maar toen vond ik het lang niet zo naar als nu. Wellicht komt het door die twee jaar van relatieve rust, ademruimte en afstand – ik ben die drukte simpelweg ontwend.
Een meisje met wie ik op date was, vertelde laatst waar ze zoal naar verlangde, nu alles weer kon: huisfeestjes, cocktailbars, festivals, naar de dierentuin gaan (daar heb ik maar niet op doorgevraagd), tongen met een wildvreemde (daar had ik wel op moeten doorvragen, hoewel ik meteen spijt kreeg dat ik me fatsoenlijk had voorgesteld) – de opsomming leek eindeloos.
Toen ze het mij vroeg, zei ik in volle overtuiging en zonder er bij na te denken: persoonlijke ruimte. Ik was in een overvolle spitstrein naar Utrecht gereisd en moest me door de mensen wurmen toen ik de kroeg in wilde, dus het zat me hoog. Ze schoof haar stoel een stuk van me vandaan toen ik het zei en bleef de hele avond op ruime afstand van me. Ik kreeg alle persoonlijke ruimte die ik die ene avond juist niet wilde.
Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Zijn werk verscheen eerder in o.a. Tirade, De Revisor, Het Liegend Konijn, DW B en Deus Ex Machina. Hij las voor op literaire festivals zoals Dichters in de Prinsentuin en de Nacht van de Literatuur.
In 2021 was hij Ambassadeur van de Vrijheid voor Bevrijdingsfestival Utrecht. Van 2021 tot 2024 is hij stadsdichter van Amersfoort.
Twan Vet is oprichter en redacteur van Tijdschrift Landauer.