Toen ik zeventien was vloog ik voor de tweede keer in mijn leven met een vliegtuig. Sindsdien weet ik wat doodsangst is. Mijn vrienden, die ik nog geen vrienden durfde te noemen omdat ik ze pas drie weken kende, stelden me gerust met statistiek, feitjes uit Air Crash Investigation en de relativerende gedachte dat ik niet de enige zou zijn die dood zou gaan wanneer we zouden crashen.
We hebben Rome heelhuids gehaald. Ik zat op een gymnasium en de culturele reis naar het middelpunt van alles wat we de afgelopen jaren hadden geleerd, vertaald en gelezen was de climax van vijf jaar zwoegen. Een klein legertje van bijzonder goedgemutste docenten liet ons in één week ongeveer alles in Rome zien wat je gezien moest hebben volgens hen. Nog nooit voelde ik me zo nietig, klein en een onbenullige rimpel in de tijd. Ook had ik het nog nooit zo warm gehad als in Rome, want de zon sloofde zich daar de hele week ontzettend uit.
Ondanks de overdaad aan beelden, ruïnes en andere toeristen, herinner ik me van die Romereis vooral het enige dat onze docenten niet op hun zorgvuldig uitgestippelde dagplanning hadden staan. Onze groep kwam even op adem voor een kleine ijssalon naast de Sint Pieter en daar raakten we aan de praat met een andere groep gymnasten, die ons uitnodigde bij hen in de avond op het dakterras te komen drinken. Op onze enige vrije avond begaven wij ons naar de andere kant van Rome, gewapend met Google Maps, net genoeg geld voor de metro en een gezonde dosis pubermoed.
We zagen sterren, we leerden nieuwe namen en we dronken. Ik ontmoette daar het meisje met de naam die klonk als een streek waar de wolken niet konden komen. Toen ik haar nummer vroeg, was ik zo zenuwachtig dat ik niet luisterde naar wat ze zei, waardoor ze uiteindelijk zelf maar haar nummer in mijn telefoon invoerde. Ze lachte terwijl ze het deed.
De hele week deden we telefonisch verslag van onze belevenissen. In bloedhete bussen, op bomvolle pleinen en naast verkoelende fonteinen, overal heb ik meer op mijn telefoon gekeken dan naar de wereld die ik alleen kende uit de boeken, die nu om me heen lag uitgespreid en ik heb daar geen moment spijt van gehad.
Nu zijn we vijf jaar verder: ik zit in mijn tuin, onder dezelfde zon, in de lentehitte die me ineens doet denken aan Rome en het allereerste meisje dat mij haar telefoonnummer wilde geven. In vijf jaar heb ik veel namen uit mijn hoofd geleerd, maar niet een die klinkt als een streek waar de zon niet kan, niet mag verdwijnen. Door mijn vliegangst wilde ik lang voor geen goud terug naar Rome, maar wanneer iets niet kan, wil je dat ineens, liever dan al het andere op de wereld – zo werkt dat nu eenmaal.
Als ik nu terug kon gaan, zou ik in de zon voor de ijssalon naast het Sint-Pietersplein gaan staan, alle onhandige jongens die met veel te mooie meisjes staan te praten aanspreken en zeggen dat wanneer ze iets het liefste willen, ze dat ook moeten doen, want voor je het weet vliegen ze terug, zijn ze ineens vijf jaar verder en schrijven ze weemoedige stukjes onder een zon die is blijven stralen, in een wereld die nog steeds hetzelfde is, maar met een levensloop die andere plannen had. Ik denk niet dat ze zullen luisteren, maar dat geeft niet. Ik heb het ze gezegd.
Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Zijn werk verscheen eerder in o.a. Tirade, De Revisor, Het Liegend Konijn, DW B en Deus Ex Machina. Hij las voor op literaire festivals zoals Dichters in de Prinsentuin en de Nacht van de Literatuur.
In 2021 was hij Ambassadeur van de Vrijheid voor Bevrijdingsfestival Utrecht. Van 2021 tot 2024 is hij stadsdichter van Amersfoort.
Twan Vet is oprichter en redacteur van Tijdschrift Landauer.