‘En hoe gaat het met je?’
Zoals altijd ga ik iets meer rechtop zitten en klem mijn handen om het waterglas.
‘Ja, wel goed eigenlijk,’ zeg ik.
Vervolgens som ik op wat er dan allemaal goed gaat. Mijn relatie is goed. Met de kinderen gaat het goed. En met werk zit ik in de goede groef, heb ik eindelijk een modus gevonden waarin ik zowel de buitenwereld als mijn eigen binnenwereld een ongeveer evenredige hoeveelheid aandacht kan geven.
‘Dat is mooi.’
En dan blijft het stil. We denken hetzelfde, denk ik: wat dóe je hier dan?
‘Ja, ik dacht dus ook eerst: wat doe ik hier. Had totaal geen klik met de man. Met zijn meubels. Met de ruimte. Met zijn kunst.’
Ik drink koffie met een vriend, van wie ik per toeval (nou ja, toeval bestaat niet meer in dit door algoritmes bestuurde leven – het was per Instagram) ontdekte dat we naar de dezelfde therapeut gaan. Sterker nog: op dezelfde dag. Hij ’s ochtends, ik ’s middags. De stoel waarin ik zit is die ochtend al strijdtoneel geweest van zíjn gevoelens, zíjn onverwerkte trauma’s, zíjn levenslessen. Als voorwerpen een geheugen hebben, is de limoengroene buizenframestoel van onze therapeut inmiddels een wandelende mensenencyclopedie.
‘Maar na een paar keer merkte ik dat zijn aanpak toch werkt. Ondanks dat gebrek aan klik en teveel aan lelijke kunst. Dus misschien is dit gewoon de juiste therapeut voor mij.’ Hij vertelt over eerdere therapie-ervaringen, die wel wat overeenkomen met de mijne. Je zit tegenover iemand die iets te vaak op de klok kijkt. Die steeds vraagt: ‘Wat voel je daarbij?’ Die steeds een beroep doet op je vermogen tot verwoorden en rationaliseren.
Maar met ons vermogen tot verwoorden en rationaliseren is niets mis. Sterker nog, we (en dan doel ik niet alleen op de koffievriend en mezelf, maar op een schare aan vrienden en kennissen met dezelfde ervaring) excelleren in verwoorden en rationaliseren.
‘Realiseer je goed,’ vertelde mijn docent theaterwetenschap Mieke Kolk ons ooit, ‘dat de westerse therapie werkt met bepaalde vormstructuren. Bepaalde formats, zo je wilt. En zodra je dát doorhebt,’ en dan lachte ze schalks, ‘dan ben je genezen.’
Je hebt te vaak tegenover een therapeut gezeten die een format aan het invullen was. Die je de eerste sessies liet huilen en na sessie drie opnieuw vroeg naar je moeder, naar je vader, naar je pijn. Maar dat pad was dan al belopen, en bracht weinig nieuwe inzichten meer.
En ik gaf dan, en gedrag zegt meer dan gepraat, sociaal wenselijke antwoorden, ik vulde in waar de therapeut op stuurde. Uit de angst ontmaskerd te worden als ‘slechte patiënt,’ uit plaatsvervangende schaamte voor die therapeut die zich zó makkelijk in de kaarten had laten kijken. Uit plichtsbesef, want zes tot acht sessies, dat was ongeveer wat er nodig zou zijn.
Onze therapeut nu, met lelijke kunst, weinig klik en nog minder woorden, vraagt ons om gewoon stil te zitten en te ervaren. En weet dan, met een paar speldenprikken, en dat kunnen woorden zijn, een lichte aanraking, een geschetst beeld, een diepe, diepe pijn bloot te leggen. Een pijn als een migraine, die haar klauwen uitslaat onder je schedeldak. Een pijn van een keel die steeds verder dichtgeknepen wordt. ‘Probeer eens geluid te maken,’ fluistert de therapeut. Maar dat doen, vergroot de pijn.
Wat het is, wat het betekent, het is niet altijd zonneklaar. Maar de koffievriend in de burn-out en ik met mijn lichamelijke kwalen die maar niet overgaan, we ervaren elke keer dat die pijn er zit. Pijn die zich niet laat wegrationaliseren.
‘Ik denk dat ik tot mijn dood mijn heil af en toe in therapie moet gaan zoeken,’ zeg ik. ‘Misschien soms een paar jaar niet. Dan overkomt het leven me weer, en dan heb ik het weer nodig om werkelijk stil te staan bij wat er gaande is, in dit lichaam.’
Zodra we onze pijn doorkrijgen, kunnen accepteren en misschien zelfs kunnen omarmen, pas dan zijn we genezen.
Maar misschien is het juist die wens, die ons het meest in de weg zit.
Dagmar Holtman (Amsterdam, 1981) werkt aan haar debuutroman De Flexwerkplek en geeft daarnaast schrijftrainingen. Eerder schreef ze columns voor LFK Magazine en maakte verhalen voor internetmagazine Potaatoo, waarbij zus Margot Holtman de illustraties verzorgde. Daarnaast besteedt ze twee dagen per week - in een bruin café in hartje Amersfoort - aan het perfectioneren van haar latte art-technieken.