Wachters op de morgen Wanneer kantelt de nacht naar dag? De vraag is er als je je ogen opent je herinnert je niet dat je ze opende ziet even weinig met ogen open als dicht je blijft liggen omdat dit is wat je geleerd hebt wees hygiënisch zelfs in je slaap, opblijven kost je twee circadianen je bent niet bekend met de wisselkoers hier dus onderhandel je niet je stelt je een brandende vuurkorf voor de hitte op je gezicht, gloeiende vonken in de lucht denk niet aan wat zich morgen voltrekken moet denk niet aan wat zich in het donker aan je geestesoog onttrekt denk niet aan het ding onder je bed het lichaam naast je beweegt, benadrukt de eenzaamheid van jouw waken dat lichaam vond een klok naast het bed onhygiënisch en dus zwem je nu in een tijdloos donkerte je voegt je bij de wachters op de morgen, vraagt aan niemand in het bijzonder: hoe ver is de nacht je spant je ogen in en tast met je handen het donker af de nacht blijkt geen scherpe randen te hebben je vraagt je af of het heksenuur nog komen moet het zou mogelijkheden bieden: heksen en demonen staan bekend om hun goed gezelschap, hun feestjes zijn wat ruig maar de gasten gaan nooit alleen naar huis je bezwijkt, haalt het vierkante blauwe licht onder je kussen vandaan – onhygiënisch – je leest de eindeloze rijen als een dienstregeling niet wetend wat het vertrek en wat de aankomst is de zon komt op om 8.12 de nacht ontsluit zich je sluit je ogen want dit is wat je geleerd hebt: om mee te gaan met de nacht moet je doen alsof je slaapt
Weefselleer Vergis je niet, hoewel mijn schubben hebben losgelaten is het nog altijd een hemellichaam dat dit lichaam warmen moet, velden vol gekantelde panelen oogsten licht dat ons niet voeden kan. Ik leg me neer bij de ingezette schubrot, zwijgende mutaties die zich onder het elastische oppervlak voltrekken. Deze evolutie vouwt zich uit in seconden: het beest past zich gelaten aan wanneer de omgeving bestand blijkt tegen manipulatie. Ademloos luister ik naar cellen die zich van elkaar losscheuren, vraag hen of ze kwaad in de zin hebben, elke deling draagt een kleine dood in zich, weefsel vol weeffouten: histologie van een hypochonder. Op het gedesinfecteerde altaar onderzoek ik ex vivo in vivo mijn schil, keer haar binnenstebuiten, trek het rauwe vlies strak houd het tegen het licht dat zich roze laat filteren: huid-in-lood. Ik spreek een bezwering uit over de vlekken die zich aftekenen (haar naam dragen ondanks haar afwezigheid) vermijd spiegels, klamp ze aan, neem lijnen waar die er eerder niet waren, me in spiegelbeeld toefluisteren: je bent er nog steeds, je hebt het al tot hier gehaald.
Uitdrijving je bestaan bewoog zich als een pendule tussen angst en uitdrijving, je kraste een datum in je vel, bad vervolgens geen bloedvergiftiging te krijgen je overtuigde de chirurg een kies te trekken overtuigd dat hij van binnen rot was, onderzocht de diepe wond met je tong op zoek naar de eerste tekenen van infectie – een teder kloppen diep in het merg – de kleermakershouding nam je nooit aan, bang om mysterieuze bloedvaten onherstelbaar af te knellen, je trok aan je nagelriem tot een verticale rode streep op je vinger stond weekte de vingertop in zout water tot je de weke ribbels kon tellen kende alle huis-tuin-en-keukenmiddelen om oppervlakkige wonden te ontsmetten, te verbinden, volgde het stollingsproces van een gepaste afstand, de mythe van tocht joeg je angst aan, onzichtbare krachten maakten spieren stijf dus je sliep met gesloten ramen, vreesde zuurstoftekort het daagde dat je wichelroede misschien al verbogen was toen je uit de roze voering van haar baarmoeder kroop, dat je zonder misschien ook water had kunnen vinden
Emma Laura Schouten (1994) schrijft poëzie, proza en essays. Ze is docent Nederlands op een gymnasium in Amsterdam en werkt daarnaast als freelance redacteur. Eerdere teksten van haar verschenen op Hard//hoofd, in Tijdschrift Ei en de Seizoenszine. Op dit moment werkt ze aan haar debuutroman.