GROEI
Lof van het landleven Welkom op onze erven, stedeling, hier ademt groei in glazen stolpen rond de megastal, ons bastion waar vorm vertrouwenwekkend functie volgt. Alom rijpen er granen en seizoenen breken groots, caleidoscopisch uit hun voegen. Ploeg met ons mee, urbane dwaalgast, ploeg de voren open, proef ontginning in het hart van dit tableau vivant met purpertulpen boven blauwend zand, scherp gras onder het vee. En weet, o stadsmens, weet wij leiden hier zintuiglijke levens, spelen in de streektaal braakland af tot een rondeel van lam en lentebloesem, luisterrijke luchtpartijen hebben wij verkaveld tot een werelddeel.
Gemeenplaats Ons volk baadt vlekkeloos in buitenringen van het zicht, tot in het innigst ogenblik verstild gedenken wij de ons vertrouwde koppen, kolenschoppen als gewikt en feodaal weerbarstig lijfbezit. Wat aan een nodeloze hoogmoed tipt verstoppen we in afgekarnde duisternis. Pal boven ons bewaakt de zon het evenwicht. Rondom liggen de verten afgericht, verdicht zien wij de boerenschilder als een kind op zoek naar tinten, een geschikte inkt voor een gezicht, zijn idioom van licht maakt onze levens stil, vervreemd zijn wij van onze boze geesten, vrezen in het grommen van de donder een tempeest. Wat goed en groots is blijft door ons verzwegen ligt spadediep als toverspreuk in ons versteend.
Hightech Demeter Een DNA-test levert het bewijs: mijn ziel stamt van chimaera’s af, vanuit mijn goochelkas mail ik muterend groen dat zwetend onder mijn papaja’s woelt in deze permanent verhitte habitat vol zomernoen voer ik de rupsen krachtvoer tot ze met de kalongs koeren samenspannend onder mijn beslagen dak van glas, hoogzwanger van mijn agribusiness-lach verbouw ik krat na krat exotisch sap, knal meets & greets met pesticiden af, mijn lichaam was ik in de irrigatieschacht en wrijf het op met kunstmest tot het glanst gelijk het opgefokte vruchtbaarheidsgenoom dat in mij openbarst.
Oogst We drinken dauw en blijven kauwen op de zon. Oogst is de norm – wat eens begon met zaaien, ongedwongen stof raakt thans voldongen, herfst heeft zich op landerijen neergestort en zie: de aren gloeien, vleesvee loeit. De vruchten, rijp van onschuld, splijten opgespaarde nectar vrij en wij omarmen onze arbeid, wij die mogen pronken met ons ooft en zwarte melk welt groots uit onze bron, rondom popt weelde op onder een baldakijn van hemelen vol nachtegalen verdelen wij naar rato pluk- en slachtverhalen.
O wee woestenij Voorzienend zeist het Grote Plan ons maaiveld glad. Ze graven weelderige beemden af, op meenten laten ze machines los en strooien leegte rond. De sloten worden droog gepompt, verknipt op gindse akker floddert nog een vogelschrik, de wind drijft schaduwen zijn ogen in en een verlate bronst waarin de zomerlucht nog lonkt, het najaar vonkt op ingekeerde niemandszon, de mond ademt een regen die tot modder stolt, half dreigement, half satelliet komen orkanen op als valkuil voor het ondermaanse: deze kavels waar Gods voetstap werd gewist uit onze moedergrond.
Jan-Paul Rosenberg
De poëzie van Jan-Paul Rosenberg werd opgenomen in verscheidene literaire tijdschriften en bloemlezingen en bekroond met diverse prijzen, waaronder de Nationale Gedichtenwedstrijd, de Poëzieprijs van de stad Oostende en de Rob de Vosprijs. Zijn debuutbundel "Laatste foto van de vrede" verscheen in 2022 bij De Arbeiderspers. Sinds 2023 is hij stadsdichter van Zeist.