Categorieën
Proza

Michael Kaptein

Proza | Nieuw proza van Michael Kaptein

Louter Jaro

Tot Jaro Timmermans verbazing was alles weer gelukt die ochtend. Hij had zijn oogleden tijdig van elkaar gekregen. In de badkamerspiegel had iemand hem aangekeken die voor zijn terminale broer kon doorgaan. Even had hij getwijfeld of hij de dag wel aankon. De wallen onder zijn ogen wierpen ernstige twijfels op; zijn brein leek met prikkeldraad omwikkeld; tussen zijn lamlendigheid en tijdig in de tram zitten lag een oceaan van onuitvoerbaarheid – en toch had hij zich over alle hindernissen heen gezet. Tijdens het douchen kreeg hij er zelfs een beetje zin in. De wegligging van zijn scheermes was subliem. Met iedere stoppel viel wat lusteloosheid van hem af. Hij had zelfs nog tijd voor een pizzapunt van gisteravond en een kopje koffie. Twee minuten voordat de tram vertrok zat hij al en nu, terwijl de lentezon monter in de cabine scheen en Jaro voor het eerst in lange tijd eens zin had in de werkdag, besefte hij pas dat hij nog naakt was.
Jaro verstijfde. In gedachten volgde hij de ochtend terug naar het moment van douchen. Het was waar. Hij had zich afgedroogd en was poedelnaakt aan het ontbijt verschenen. Vervolgens was hij, in dagdromen verzonken, naar de tramhalte gekuierd. Nu voelde hij zijn bilspleet vol angstzweet lopen. Verschrikt spiedde hij om zich heen. Men staarde naar buiten of zat gekromd over een scherm. Iedereen kon hem zien – maar niemand keek! Was zijn adamskostuum zo schrikbarend dat ze niet durfden? Waren zijn schriele schoudertjes zo lachwekkend dat men hem uit plaatsvervangende schaamte maar negeerde? Misschien fungeerden de moedervlekken die overal als paddenstoelen hun kopjes uit zijn huid opstaken wel als de tronie van Medusa. Ach, zijn lelijkheid, wat had het hem altijd dwars gezeten. Zijn papperige huid die nu als brooddeeg aan het surrogaatleer van de stoel plakte. Het lichaamshaar dat onkruidachtig opsproot op de gekste plekken. Het peentje van zijn piemel dat door alle angst inmiddels was geslonken tot een pinkje. Het was een nachtmerrie die Jaro minstens tweemaal per maand overmande. Naakt naar de supermarkt moeten, naakt op het werk verschijnen, naakt door het leven moeten gaan en panisch van schaamte moeten blijven doen alsof er niets aan de hand was, hopend dat zijn uitgestreken smoelwerk de omstanders zou foppen – dat ze dachten dat het doodnormaal was dat zijn klokkenspel in hun blikveld klingelde. Voortdurend vrezend om ontdekt te worden, zijn façade van onverstoorbaarheid het enige schild tussen zijn naaktheid en hun spot. Maar Jaro wist heel goed dat dit de logica van een droom was. In het echt zou men staren, wijzen, lachen en hem oppakken voor schennis van de eerbaarheid.
Toch deed men dat – in ieder geval voorlopig – nog niet. En zo besloot Jaro, daas van radeloosheid, dat hij de rit maar uit moest zitten.

Twintig minuten later stond hij op kantoor. Bij de juiste halte was hij uit gewoonte uitgestapt. In de stroom van mensen kon hij zich er niet toe zetten om te keren en halsoverkop naar huis te vluchten. Bevroren in het idee dat als hij niets zou doen, het misschien toch niet op zou vallen, hadden zijn benen hem naar het werk gebracht. De lift blikte een tiental lichamen in als knakworsten. Jaro moest zijn kont tegen het koude staal pletten om te voorkomen dat het achterwerk van Tina tegen zijn pinkje rustte. Eenmaal op de afdeling wist hij zelfs een 'goedemorgen' uit zijn strot te wringen. Niemand groette Jaro terug – dat was in ieder geval zoals het hoorde. Met zijn koffer voor zijn kruis schuifelde hij naar zijn werkplek.
Hij keek over de afdeling uit. De bureaus vormden een doolhof dat precies de bureaucratische chaos weerspiegelde waar Jaro en zijn collega's dag in dag hun weg in moesten vinden. Als hij geluk had flinterde er een spoortje zonlicht door de luxaflex zijn kant op – maar nooit kwam het verder dan zijn tenen. Hij moest maar afleiding zoeken in formulier 33F, appendix G.. Het was in zijn optiek heel goed mogelijk om 33F via een subroute langs 14C te leiden, waarbij de appendix van dit betreffende formulier alle 33F-jes bij voorbaat uit het systeem filterde, zodat alles vele malen overzichtelijker werd. Zo kon volgens Jaro ook het gevreesde diametraalformulier, vooral gebruikt in toch al rommelige situaties, via een kleine paragraaf op het toeslagaanvraagblad C-15 overbodig worden verklaard, wat menig collega angstzweet en overuren zou schelen. Over deze en vele andere constructies had hij zich vanaf het begin van zijn loopbaan verbaasd. Ze waren kinderlijk eenvoudig. Jaro had geen idee waarom niemand het voorstelde. Mensen als Hendrik Appelman – op de afdeling ook wel De Formulierenmagiër genoemd – hadden de mond vol van progressieve oplossingen. En Judith Zwaaienberg, veteraan in het herschikken van het stelsel en moeder overste van leerlingcontroleurs zoals hij, repte met geen woord over de olifant die Jaro in de ruimte waarnam: het feit dat niemand toegaf dat het calculeren van de omzetmediaan middels de combi MT380 en 44-H wellicht een tikje overdone was en er zo veel meer elegantie school in een simpelweg trekken van de kwantielwortel uit de som van MT16 en 12-P. Stomverbaasd had hij de discussies in teamvergaderingen aangehoord, terwijl de oplossing in neonletters in de lucht geschreven stond. Zo verging het hem nu altijd. Niemand zag hem staan. Vaak oefende hij `s avonds voor de spiegel wat hij had kunnen zeggen tijdens de vergadering, maar altijd proefde het als mosterd na de maaltijd – een lepel zelfkastijding die hij zichzelf dwong weg te slikken, om daarna met een hernieuwd gebrek aan zelfvertrouwen urenlang in bed te woelen en zichzelf te vervloeken om zijn gehandicapte daadkracht.
'Jaro, vergadering man!'
Verschrikt keek Jaro op uit zijn gemijmer. Engelbert, mede-leerlingcontroleur en verstokte etterbak en betweter, wenkte hem. Trillend als een aangeslagen gitaarsnaar stond Jaro op. Als vanzelf trok hij zijn aktetas voor zijn schaamstreek.

De vergadering kabbelde van een lamlendige presentatie over differentieelsubtracties naar een bespreking van de kwartaalcijfers. Al die tijd dobberde Jaro onwillig op golven van paniek, terwijl hij tegelijkertijd gekweld werd door erectie-oprispingen die hem aan zijn middelbare schooltijd deden denken. Tine zat recht tegenover hem en streek soms ongewild met haar pumps langs zijn voet. Een sensatie die knetterde tot in zijn lendenen en hem een winterwortel gaf die hij met al zijn wilskracht niet kon laten krimpen.
Richting de rondvraag had zijn tegenstrijdige gevoelslandschap van angst en opwinding hem bijna tot krankzinnigheid gedreven. Het gebazel over 33F dat door De Formulierenmagiër al minutenlang werd volgehouden, drong amper meer tot hem door. In zijn gedachten zakte alle informatie als droesem naar beneden. Het vermengde zich daar met het bezinksel van anderhalf jaar frustratie over kreupele oplossingen en hinkende uitwegen uit dit labyrint van rompslomp – tot plots de cocktail van angst, opwinding en ergernis tot ontploffing kwam. Jaro hoorde tot zijn eigen schrik zijn schrille stem door Appelman heen schallen: 'Alles via 14-C leiden!'
Iedereen viel stil.
Hendrik Appelman krabde aan zijn onderkin en zei na een tiental seconden: 'Onmogelijk Timmermans, hoe wil je dat doen zonder stochastische grootheid!?'
Jaro, nog steeds strak van spanning, flapte er direct uit: 'De appendix filtert 33-F-jes, minder werk, meer overzicht!'
Rumoer en Judith Zwaaienberg die hardop zei: 'Zou het echt? Nee toch, nee, zou het echt?'
Als vanzelf rees Jaro uit zijn stoel op. De stift die in nog in Appelmans stilgevallen hand stak, trok hij er daadkrachtig uit. Ondanks schriele schoudertjes en onkruidachtig lichaamshaar nam hij voor het whiteboard plaats. De stift flitste over het wit. Vakjes, cijfers en verbindingslijnen vormden een computerchip die iedereen de mond liet openvallen. Tine keek hem bewonderend aan en Appelman brabbelde zachtjes: 'Ik moet zeggen knaap, nou ja, ik zag er geen been in, maar nu je het zo uittekent...'
Verbaasd over zichzelf ging Jaro weer zitten. Met een rondvraag werd de vergadering afgesloten.

Het was lunchpauze. Jaro zat aan zijn bureau, zijn boterham onaangeroerd in zijn hand. Hij had zojuist voor het eerst hardop in de teamvergadering gesproken. Dat niet alleen, hij had de dingen voor ze uitgetekend die al zo lang in zijn hoofd rondgingen. Ondanks dat hij meer van zichzelf had laten zien dan hij normaal deed, was zijn naaktheid niet opgevallen. Ze hadden geluisterd, zijn bijdrage was verpletterend geweest, zijn visie prevaleerde – en dat allemaal met zijn meest kwetsbare delen bungelend in hun vizier. Wat vreemd dat hij in zijn naakte zelf zo veel bereikt had. Verdraaid! – dacht Jaro terwijl hij zijn vuisten balde en daarbij zijn banaan fijnkneep. Vanaf nu ga ik mijn stempel op het leven drukken. Dat gelul van Engelbert de betweter over dikke jaarsalarissen en carrière, Jaro maalde daar niet om. Hij was meer een type van de inhoud. Een mens met diepgang dat helaas nooit eens de kans kreeg om zijn kwaliteit te tonen. Maar wat als hij de zaken nu eens omkeerde? Van zijn kwetsbaarheid zijn kracht maakte en zijn collega's met glorieuze boekhoudoplossingen de ogen uitstak! Zijn noeste arbeid en gezwoeg op taaie dossiers kon hem wellicht verheffen naar een hoger zelf. Hij zag het voor zich: de uitgang van een boekhouddoolhof vinden na een ellenlange cijferstrijd en zo, via de oersaaie materie van maandtabellen en quotiënten transcenderen tot een metafysisch wezen, een aureool van schranderheid stralend rond zijn schedel, zijn lijf vijf centimeter leviterend boven de kantoorvloer en zijn collega's hangend aan zijn lippen als de apostelen van Jezus. Hij kon dat allemaal bereiken – een lichte overdrijving daargelaten – door onbeschaamd zijn naakte zelf te zijn! Als hij ging vertellen wat er in hem omging, werd de wereld kneedbaar. Zo'n Engelbert bijvoorbeeld – Jaro zag hem staan bij het bureau van Tine, nonchalant leunend tegen de muur en met zijn sleutels draaiend om zijn vinger – die stond daar te lullen alsof hij de Here zelf was. Jaro hoorde hem zelfs hier.
'Ja, ik weet niet of het gaat werken hoor, appendix G via C-14 leiden, het blijft toch lastig. Ik heb er zelf ook wel over nagedacht. Maar momenteel houd ik me meer bezig met het diametraalformulier. Nog geen oplossing gevonden, maar ik ben dichtbij.'
Jaro wist niet wat hij hoorde. De onbescheidenheid van zo'n banaal figuur om zich met Jaro te vergelijken! Alsof Engelbert een oplossing voor het diametraalformulier kon vinden! Jaro beende naar Tines bureau, zijn schriele schouders en onkruidplukken lichaamshaar volstrekt vergeten. Onbesuisd plempte hij zijn penis op de boterham met kaas die Tines lunch was, prikte zijn vinger in Engelberts borst en brieste: 'Het diametraalformulier, beste Engelbert, kan volledig overbodig worden verklaard wanneer we op het toeslagaanvraagblad C-15 een paragraaf toevoegen! Een briljante oplossing die ons allemaal heel wat zweet en overuren bespaart – maar ik vermoed dat jij daar ook al over nagedacht had, niet?'
Niemand zei iets, maar iedereen staarde.
'Man, weet je wel dat je...dat je....je bent helemaal te zien...', stamelde Engelbert.
Tine zei niets. Ze keek slechts onwerkelijk naar het worteltje dat haar boterham met kaas garneerde. Haar eetlust leek te zijn verdampt.
Jaro voelde hoe zijn wangen door schaamte werden gestoofd. Terwijl hij zich van het bureau afdraaide, sleurde zijn scrotum het plakje kaas mee. In een poging tot beleefdheid, plukte hij het tussen zijn benen vandaan en drukte hij het terug op de boterham. Tine schudde vol afschuw haar hoofd. Jaro zag het al niet meer. Hij had zijn pas versneld, griste zijn koffertje van zijn bureau en vluchtte het kantoor uit.

Een half uur later was hij tot stilstand gekomen. De mensen hadden hem nagewezen, hij had harder gerend – en uiteindelijk had hij beseft dat het niet uitmaakte. Nu vergaapten bejaarden en ouders met kinderen zich aan hem. Hij zat op een bankje in het park. De zon was doorgekomen en verwarmde zijn vel. De planken duwden strepen in zijn zitvlees.
Jaro keek naar het naakte lichaam dat zich onder zijn hoofd bevond. Misschien dat hij de volgende dag toch iets aan moest trekken. Al was het maar een onderbroek.
Iets dat de ergste schande afdekte.
Michael Kaptein

Michael Kaptein (1981) schrijft romans en korte verhalen. Zijn post-apocalyptische roman ‘De Schepping van Michael’ werd vorig jaar gepubliceerd bij Uitgeverij Loki. Als schrijver waagt hij zich op het snijvlak tussen weird fiction en literatuur. Hij doet met ieder verhaal een poging literaire diepgang aan te boren door zijn duistere horrorverhalen te behangen met het kafkaëske, of te dansen op het koord dat tussen Houellebecq en H.P. Lovecraft spant.

3 reacties op “Michael Kaptein”

Deze ongeloofwaardige gebeurtenissen uit een dag uit het leven van Jaro worden zo geloofwaardig verteld dat de lezer er geen moment aan twijfelt of ze wel echt hebben plaatsgevonden. ‘Louter Jaro’ is een prachtverhaal en ondanks de treurigheid ervan blijft er nog genoeg te lachen over.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *