Vorige week kreeg ik een briefkaart – ik kon me niet indenken dat er nog mensen waren die briefkaarten kochten, ze beschreven en opstuurden naar iemand anders. Toch viel er in de middag een envelop op de mat, met mijn naam erop, in een prachtig handschrift.
Ik herkende het handschrift gelijk en toen wist ik ook meteen weer dat er maar één iemand is die nog een briefkaart zou versturen. Elke keer wanneer ik post krijg, voel ik me volwassen. Het lijkt een soort schriftelijke bevestiging van mijn bestaan en het is fijn om elke dag even bevestigd te krijgen dat ik er nog steeds ben, of zoals Neeltje Maria Min dichtte: ‘noem mij, bevestig mijn bestaan’.
Het bleek een verloren vriendin die mijn naam noemde en daarmee mijn bestaan bevestigde. Ze was, vroeger, nog mooier dan haar handschrift en we hadden elkaar al vijf jaar niet meer gesproken. ‘Lieve Twan’ stond er, alsof de vijf jaar een maand waren geweest. Vroeger stuurden we elkaar drie jaar lang vrij intensief briefkaarten, als we ergens op vakantie waren, als we iets mee hadden gemaakt, als we weer wilden klagen over onze ouders (we waren pubers) en als we weer gedumpt waren.
We hadden elkaars nummer wel, maar appten zelden; snel na onze eerste ontmoeting hadden we, hoe esthetisch én onpraktisch, besloten zo veel mogelijk via brieven met elkaar te communiceren. Haar brieven begonnen altijd met haar belevenissen, ik begon steevast met een verontschuldiging voor mijn belabberde handschrift en met het uitspreken van de hoop dat ze ook deze keer alles goed kon lezen.
Toen ze naar Frankrijk verhuisde heeft ze nog één briefkaart gestuurd, van de stad waarin ze woonde en met haar nieuwe adres. Daarna viel onze puberromantische briefwisseling stil – geen tijd, uit elkaar gegroeid en andere, belangrijkere mensen in onze kleine levens.
Op de briefkaart, waarop de stad Haarlem stond, vertelde ze over haar stukgelopen relatie, over haar vader die was overleden en over haar verhuizing, terug naar Nederland, terug naar Haarlem. Ze sprak met geen woord over het gat van vijf jaar en dat voelde niet eens zo gek. Ze sloot af met haar nieuwe adres en of ik eens langs zou komen.
Gister heb ik een briefkaart met daarop de Koppelpoort (waar ik opvallend lang naar moest zoeken) op de bus gedaan. Op de briefkaart verontschuldig ik me weer voor mijn handschrift, dat alleen maar slechter geworden is, vertel ik over mijn ouders die allebei nog leven en klaag ik over de liefde – alsof er niets veranderd is.
We pakken de draad weer op waar wij hem hebben laten vallen, zo voelt het een beetje, maar dat is niet helemaal waar. Tijdens ons schrijven hebben we elkaar niet in het echt gezien, dat hadden we min of meer afgesproken. Ik schreef haar terug dat ik volgende week tijd heb en graag langskom, want dat wil ik, en zij hopelijk ook.
Sommige mensen verklaren elkaar in één dag beste vrienden, maar wij zijn die mensen niet. Wij zijn mensen die er jaren voor nodig hebben om elkaar weer te vinden, om elkaar weer in het echt te zien. Ik ben benieuwd waar we over vijf jaar staan.
T.V.
Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Zijn werk verscheen eerder in o.a. Tirade, De Revisor, Het Liegend Konijn, DW B en Deus Ex Machina. Hij las voor op literaire festivals zoals Dichters in de Prinsentuin en de Nacht van de Literatuur.
In 2021 was hij Ambassadeur van de Vrijheid voor Bevrijdingsfestival Utrecht. Van 2021 tot 2024 is hij stadsdichter van Amersfoort.
Twan Vet is oprichter en redacteur van Tijdschrift Landauer.