Categorieën
Proza

Christiaan Ronda

Proza | Nieuw werk van Christiaan Ronda

Betreffende de invasie van het ireële in het ingebeelde 

Dat verhaal, zeg ik, Doet me denken aan iets bizars dat me jaren geleden is overkomen, ik heb geen idee wanneer precies, kan iemand die dingen voor mij bijhouden?—járen geleden. Ik ben met mijn toentertijderige geliefde in Mérida, Mexico, waar we uiteindelijk een paar maanden zullen wonen, ik zie haar gezicht voor me maar ik wil haar naam niet horen, taal bepaalt alles, in het begin was het woord en aan het eind was het zwijgen, laten we er niet te lang bij stilstaan, zolang het leuk was, was het leuk, en namen zijn ook maar verzonnen, zoals alle woorden verzonnen zijn.
We zitten in een klein restaurant dat bij de plaatselijke bevolking even populair is als bij toeristen. Pollo pibil en papadzules en te veel habaneros, met sloten en sloten ijskoude Sol (Corona is voor gringo’s). De maaltijden worden geserveerd op plastic borden en ik wil nooit meer iets anders eten. We bestellen nog iets, Ken je dit? Heb jij dat ooit gehad? Dos Sol mas y unas tequilas, por favor. De dikke eigenaar van het restaurant gaat aan een lege tafel zitten, pakt twee afstandsbedieningen en zet de flatscreen aan die hoog boven aan de muur hangt, recht boven ons tafeltje. Hij rommelt een tijdje met knopjes en instellingen, maar uiteindelijk krijgt hij de dvd-speler aan de praat. En wat verschijnt er op het scherm? Stierenvechten of een telenovela of een gemaskerde worstelwedstrijd, of iets anders cliché en misschien zelfs racistisch om te verwachten? Zeker niet, het is een concert van de grootste hits van Queen … Ja, Queen. De muziek raast door het restaurantje als de Terreur door post-monarchistisch Frankrijk en alle gasten draaien zich onze kant op om te zien wat zich boven onze hoofden afspeelt. Het verbaast eigenlijk nauwelijks dat de eigenaar dit aanzet, het moet tranentrekkend saai zijn om iedere dag in dezelfde eetzaal te staan, probeer dat maar eens interessant te houden (ik herinner me een lauwe avond vlak voor kerst die we doorbrengen in een Grieks restaurant in een half verlaten Frankfurt, waar een Griekse spelshow de hele avond lang elk gesprek onmogelijk of op zijn minst surrealistisch maakt), nee, wat me verbaast is de interesse van de andere eters, mensen draaien hun stoelen kwartslagen tot wel 180 graden om het scherm goed te kunnen zien, om geen seconde te missen van slechte nummers die ze toch al wel kennen. 
Mijn geliefde en ik kauwen nu minder levenslustig op ons eten en proberen het blèren van de tv en de blikken van andere gasten te negeren, blikken die niet langer op disgenoten maar nu recht boven onze hoofden zijn gericht. Ineens eindigt “Bicycle” halverwege een oninteressante gitaarsolo en “Another One Bites the Dust” begint te spelen, en iedereen kijkt nog net zo gelukzalig en ik begin te vermoeden dat wij hier de enigen zijn die niet gehypnotiseerd zijn door buitenaardse wezens. Dan wordt ook dat nummer na een paar minuten alweer afgebroken zodat we naar driekwart van “Bohemian Fucking Rhapsody” kunnen luisteren, en plots begrijp ik in welk voorgeborchte we zitten: deze dvd heeft alleen de greatest parts van de Greatest Hits, we zijn veroordeeld tot een hakkelende mozaïek van wat al geen interessante muziek is, en ik kan niet met zekerheid zeggen dat ik dit hele voorval niet gedroomd heb. Meer Sol, ja, en ook maar weer een kwartet tequila, gracias.
Mijn geliefde zegt iets maar ik kan haar niet verstaan, ze loopt naar de wc en ik probeer mijn papadzules zo snel mogelijk naar binnen te krijgen zodat we weg kunnen, naar buiten waar honderd winkeltjes met stereo’s op de stoep en honderd kroegen met live bandjes zo veel verschillende nummers in de zak van de avond proppen dat Queen snel vergeten zal zijn.
Als ze terug is schuift ze een klein doosje pillen naar me toe, uit haar sok gevist, zo onopvallend mogelijk. Ik rol in mijn schoot een tabletje tussen mijn vingers. Wat heeft ze ook alweer meegenomen? Ik leg een duim op tafel, dan een duim en wijsvinger. Ze knikt, haar lippen een beetje getuit, de ogen half gesloten voordat “Under Pressure” ze met een siddering opentrekt, en ik gooi er snel twee in mijn mond. Bitter!, misschien had ik er niet op moeten kauwen, het ging vanzelf. We drinken snel twee bier leeg.
Als de dvd afgelopen is en er een zweem van normaliteit weerkeert, arriveren er twee Amerikanen die goed wegkomen met hun nabootsing van Homo Sapiens. Hun lijven waden zich een trage weg door de hitte en de tafelbende en ze nemen plaats met hun ruggen naar ons toe. De eigenaar drukt opnieuw op play, de dvd begint van voor af aan, en zodra de stem van Mercury door de tent galmt schieten de Amerikanen overeind en ze slepen hun stoelen naar de andere kant van de tafel om het flatscreen te kunnen zien. Hun ogen glanzen glazig, hun lippen natte proppen die zich bevend rond de hals van een fles Corona sluiten. Ze staren in volstrekte stilte naar het scherm, alsof ze nog nooit een televisie hebben gezien. Dit lijkt wel een lsd-trip, narcosewaan.
Goed verhaal, gelach, iemand praat over iets anders maar de herinnering gaat verder, de tijd stopt niet, alleen verhalen houden op, en ieder einde en elk begin zijn kunstmatig: alle vertelling is fantasie. We vertrekken kaakknauwend en wachten al slenterend tot de pillen hun werk doen. We komen door een plantsoentje waar kinderen in een fontein spelen, het is laat maar ook nog steeds zo ontzettend heet. Mijn geliefde rent door de fontein en ik zie alleen haar, ik snap op het moment niet eens waar al dat water vandaan komt, mijn blik vernauwt zich en ik laat me wegzinken in de liefde. Al het overige zweet zich door mijn steenhuid naar buiten en verdampt, zonder gewicht.
Dankzij haar is alles de moeite waard. Of het voelt alsof alles de moeite waard zou kunnen zijn. Alles wordt in elk geval mooier door haar, met duidelijkere details en minder gekartelde randjes waar we onze vingers en ogen aan snijden. Alles zo ontzettend helder. Ze pakt mijn hand, kleren kletsnat, en samen rennen we naar huis, we zweven en vliegen, de straatstenen zijn traptreden naar de ether en ik zet nergens vraagtekens of komma’s bij.
We neuken staand tegen het keukenblok, ze sjort haar jurk omhoog en blijkt geen ondergoed te dragen, wanneer heeft ze dat uitgetrokken?, als ik weet dat zij onder haar kleren niks aan heeft sta ik onmiddellijk paraat—ik ben geen ingewikkeld mens. Mijn broek hangt op mijn enkels, ik ben uit één pijp weten te stappen om wat meer bewegingsvrijheid te krijgen maar er is in de vloed van lust geen tijd om uit de andere pijp te komen. We hebben geen lampen aangedaan maar we kunnen dit ook in het donker, en dan glijdt er een wolk voor de maan weg en door een dakraam valt een groot parallellogram licht naar binnen, maanlicht waardoor ook dit als een droom voelt, of zijn dat de pillen?, het voelt als iets dat ver weg of lang geleden is gebeurd en ik sta op het punt volledig van mezelf te onthechten, maar dan komt ze bijna klaar en in haar spasmen kom ik ineens heel snel klaar en ik schaterlach zo hard dat zij schrikt voordat ze zelf ook klaarkomt en nog harder lacht, waardoor ik weer moet lachen, waardoor zij weer moet lachen, we zijn twee wolven die de maan verwelkomen.
Mijn geliefde loopt naar de badkamer. Ik voel me eerst extatisch, dan neurasthenisch, mijn zenuwen staan strak, vieze energie opgekropt aangekoekt in mijn vingertoppen en oorlellen. Mijn brein kookt of borrelt, of er trekt een laagje ijs over het oppervlak het ijs kruipt als mist de laatste wakken verdwijnen er kan bijna geen zuurstof meer bij. Het orgasme en de hitte en het bier en die pillen, ik bestuur mijn lichaam in plaats van dat ik het bewoon. Mijn bewustzijn draagt mijn vel als een te ruimzittend pak. Uit de koelkast haal ik de laatste twee biertjes en ontwijk daarbij de polaroid van ons tweeën op de koelkastdeur, het is veiliger om mijn eigen gezicht even niet te zien. Ik breng de biertjes naar de slaapkamer maar mijn geliefde ligt al te snurken, op de dekens in haar verkreukelde jurk. In de slaapkamer ruikt het naar seks en planten en houtsnippers en regen in de jungle. Ik zet de airco iets harder en sluip de kamer uit. Dan pak ik mijn sleutels en trek de voordeur achter me dicht. Maar nee, zo gaat het niet, nee, ík val in slaap, ja, hij valt in direct in slaap nadat we zijn klaargekomen, drank + pillen + orgasme en de hitte natuurlijk en mijn geliefde kan niet zoveel hebben, waarom rent hij niet mee door de fontein, waarom kijken en niet doen?, hij ligt daar naakt met zijn halfharde piemel bovenop de dekens, maar ik kan de slaap niet vatten want een vlaag van eenzaamheid, typische na-neuken-eenzaamheid glijdt over me heen als een veel te gladde wind over een begraafplaats en de begraafplaats is een file van honderden kilometers en in alle auto’s staat de radio uit. Ik trek mijn jurk weer aan, geen onderbroek want die heb ik in de wc’s van het restaurant achtergelaten en ik wil niet door mijn koffer rommelen, ook geen beha want de schrijver kan beha’s verwijderen maar hij weet niet precies hoe ze aangetrokken worden, rits mijn jurk dicht en trek mijn sneakers heimelijk aan zodat hij niet wakker wordt. Ik zet de airco hoger en ga de deur uit.
Om de hoek zit een kroegje verstopt achter oranje-geel geverfde, haast blinde muren. Bovenin, vlak onder de dakrand, zit een drietal kleine, getraliede raampjes en op een muur is lang geleden een reclame voor een Mexicaans chipsmerk geschilderd. Bij de deur hangen geen bordjes met menu’s en openingstijden, of stickers als vrijblijvende kwaliteitsgaranties van online reisgidsen, of huisregels of verzoeken na tien uur buiten toch stil te zijn, ¡Piensa en los vecinos! Bij de houten deur glimmen alleen maar een paar gepoetste letters op een verder verroest bordje: MEZCALERIA.
Ik neem plaats aan de bar, op een kruk waar ik geen spiegel tegenover me heb. In de reflectie van de glanzende flessen zie ik er beter uit. De barman herkent me, lijkt het wel, al kan ik me niet herinneren hem eerder gezien te hebben, en hij schenkt me de mescal kleverig in. Ik hef het glas naar hem op en laat het stekelvarken mijn keel inglijden, langzaam, kleine slokjes, mijn mond vult zich met speeksel. Twee krukken verderop zit een man met natte lippen, grote voortanden en een snor als een naaktslak—een Mexicaanse Freddy Mercury. Ik kan er niet om lachen. Mijn hart zweeft in een vacuüm, het is een ruimteschip ergens tussen de sterren, een ruimteschip zonder brandstof.
Ik val achterover van mijn kruk. Ineens!—niemand duwt me en ik wipte niet heen en weer. In de miniseconde dat mijn kruk en mijn lichaam als een ophaalbrug naar beneden razen zet ik me schrap voor de aanvaring met de betegelde vloer, maar in plaats daarvan blijf ik vallen, ik zak door de grond, ik word door kilometers aarde en rots gesleurd door gods hand of de hand van een reus die wel zo groot moest zijn dat geen klassieke held hem kan verslaan, ze schijten hete obolen in hun tuniekjes en rennen gillend de Egeïsche Zee in, naar alle goden biddend om toch onmiddellijk knettergek te mogen worden om dit maar niet mee te hoeven maken.
In de holte die achtergelaten is door een plakkerige bel magma nestel ik me knus en afgezonderd, mijn zenuwen bedaard, mijn vleugels uitgeslagen. Hier onder de grond is het donker en ik zie niks, zie of hoor niks niks niks, geen woorden en geen betekenissen of vervormingen van betekenissen, maar het grootste voordeel is dat niemand hier me nodig heeft.
Christiaan Ronda

Christiaan Ronda schrijft korte verhalen, essays en boeken waarin hij zoekt naar vonkjes vervreemding, onrust en ontmantelingen van verwachtingen, want kunst dient om ons met nieuwe ogen naar het bekende te laten kijken. Hij publiceerde o.a. in DW B, Tirade en Kluger Hans. Op het moment werkt hij aan een fragmentarische roman waar de publicatie hier deel van uitmaakt. Hij heeft een tweewekelijkse literaire nieuwsbrief: christiaanronda.substack.com; hij woont en werkt in Berlijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *